Lezen: Exodus 12:1-13
'Wanneer Ik het bloed zie, zal Ik ulieden voorbijgaan"
Exodes 12:13
De Israëlieten moesten, naar Gods bevel, het bloed van het Paaslam strijken aan de beide zijposten en aan de bovendorpel van hun deuren.
Daarin lag allereerst een schulderkentenis besloten: Het bondsvolk had het evenzeer verzondigd als de Egyptenaren. Israël had de doodstraf verdiend, die aan het lam was voltrokken; Jacobs kroost legerde in woningen, die aan het gericht vervallen waren. De weg des heils begint met de kennis der ellende.
Weet u dat? Niet slechts verstandelijk, doch bevindelijk?
Dan spreekt het bloed vervolgens ook van genade, van vrijspraak en behoudenis.
Het lam moest zonder gebrek zijn en in zijn geheel worden toebereid. Zo was de Borg heilig, onnozel (onschuldig), onbesmet en in Zijn zoendood is geen been ven Hem verbroken (Johannes 19:35). En verder mocht het lam niet in water worden gekookt, maar het moest aan het vuur worden gebraden. Het vuur is in de Schrift heel vaak een beeld van Gods Heilige verbolgenheid of toorn. En in dat vuur is de Middelaar plaatsbekledend geweest, toen Hij op Golgotha aan het kruis hing en de toorn Gods over Hem werd uitgestort.
Met bittere saus werd het Paaslam gegeten, ter herinnering aan de bitterheid van de Egyptische dienstbaarheid. Ja, en ook bij het genieten van de weldaden van Christus zal de bittere zelfveroordeling niet kunnen ontbreken.
Ds. E. van Meer
Juli/Augustus 2025
"Hij heeft voorheen aan Mozes Zijne wegen,
Aan Isrels zaad, tot hun behoud genegen,
Zijn daân getoond, en trouw'lijk hen geleid.
Barmhartig is de HEER’ en zeer genadig;
Schoon zwaar getergd, lankmoedig en weldadig;
De HEER’ is groot van goedertierenheid.”